De afslag naar Oisterwijk

of hoe de familie Kolen hoofdsponsor werd van het Rijke Roomsche Leven

Mijn vader heeft het me vaak verteld. Hij ging met zijn vader Ties en grootvader Sjaak in 1932 vanuit Tilburg condoleren in Oisterwijk. Ze hoopten dat er bij het kinderloos gestorven echtpaar Koolen-Koolen voor hen nog iets zou afvallen. Maar toen ze in het sterfhuis binnenkwamen was het voor Sjaak meteen duidelijk. Het hele huis zat vol met geestelijkheid. “Kom Tiestje”, zei hij, “hier valt vur ons niks mir te hoalen”. De kerk was goed met de erfenis, de Tilburgse tak van de familie had het nakijken. Hoe was dat zo gekomen?

Dionisius Coolen en Geertrui Ockers laten twee boerderijen na.

Daarvoor moeten we nog weer zo’n honderd jaar verder terug in de tijd, naar de erfenis van het echtpaar Dionisius en Geertrui Coolen-Ockers.  Zij woonden in Tilburg in de Stokhasselt in een boerderij die al generaties lang in bezit was van de familie Coolen[1]. Ze lieten in 1832 een mooie erfenis na aan de drie zonen die hen overleefden. Een daarvan was priester[2]. De andere twee erfden ieder een boerenbedrijf. De jongste, Bart, kreeg een hofstede in de Hasselt en stichtte daar het gezin waaruit onze familietak Kolen is voortgekomen. Frans, de oudste zoon erfde het stamhuis van de familie Coolen in de Stokhasselt.

Frans Koolen en Anna van Hasselt bouwen het bedrijf in de Stokhasselt uit.

Frans erfde het stamhuis aan de Stokhasseltsestraat met tuin, erf en grond en daarnaast nog twee 2 huisjes plus een derde huis met erf elders aan dezelfde straat. Frans trouwde in 1838 met Anna Cornelia van Hasselt, die later (1854) zelf ook nog een aardige erfenis van haar vader zou inbrengen. In de loop der jaren kwamen ook bijna alle percelen die eerder eigendom waren van vader Dionisius Coolen door koop, vererving en ruil bij Frans terecht. Het echtpaar was zakelijk succesvol. Uiteindelijk bestond hun bezit uit bijna 18 hectare grond en zeven huizen, waarvan twee grote. Van hun vijf kinderen werden er twee volwassen. De oudste zoon werd priester[3], de jongste bleef op de boerderij. Toen moeder als laatste van de ouders in 1872 overleed waren er dus twee erfgenamen: de priesterzoon Dionisius, en Willibrordus, die toen 23 jaar was en op de boerderij werkte.

Willibrord Koolen en  Cornelia Koolen vestigen zich in Oisterwijk.

Kort na het overlijden van zijn beide ouders trouwt Willibrord met Cornelia Koolen[4], een boerendochter uit Oisterwijk Hij is nu het hoofd van een voor die tijd groot bedrijf in de Stokhasselt. Het echtpaar verhuist echter al dertien jaar later naar Oisterwijk[5]. Willibrord gaat daar boeren op het bedrijf van zijn schoonouders aan de Hoogstraat, vlak bij de oude Sint Petrus’ Bandenkerk, toen nog een middeleeuws gebouw. Of ze hun Tilburgse bezittingen meteen hebben verkocht of eerst hebben verpacht, is nog niet onderzocht.
De schoonfamilie Koolen, die vanuit hun oorsprong in Tilburg via Udenhout in Oisterwijk was beland, is heel kerks. Willibrord voegt zich daarin en maakt zich jarenlang verdienstelijk in zijn parochie. Hij is mogelijk als lid van het kerkbestuur al betrokken bij de bouw van de nieuwe neogotische Petrus’ Bandenkerk zoals we die nu nog kennen (voltooid in 1897). Het echtpaar blijft kinderloos.

In 1912 komt de heerbroer van Willibrord, Dionisius, naar Oisterwijk. Hij heeft bijna zijn hele werkzame leven in Asten gewoond, eerst als kapelaan en sinds 1882 als de eerste pastoor van het kerkdorp Ommel. Daar woonde hij in een grote pastorie met een ommuurde tuin als een park. Hij vergrootte de bescheiden kapel tot een rijk versierde kerk die groot genoeg was om de vele bedevaartgangers te ontvangen die van oudsher naar Onze Lieve Vrouw van Ommel kwamen[6]. In 1912 kreeg hij eervol ontslag vanwege zijn gezondheid en al een paar maanden later overleed hij bij zijn broer in Oisterwijk. De tien jaar jongere Willibrord overlijdt in 1931 en zijn vrouw Cornelia een jaar later.

De erfenis van Cornelia.

Niets van de nalatenschap ging naar “onze”, tak van de familie Koolen die toen nog werd vertegenwoordigd door neef Sjaak Kolen[7] (mijn overgrootvader) en nicht Maria Kolen, met hun nazaten. Bij nader inzien blijkt het ook niet zo vreemd dat er voor de neef uit Tilburg niet veel overschoot. Adriana, die al decennia ongehuwd bij haar zus Cornelia en haar zwager inwoonde, overleefde haar zus en zwager. Er leefden verder nog twee neven en een nicht van een derde, overleden zus van Cornelia en Adriana, alle drie religieuzen met de familienaam van Laarhoven. Een daarvan, Josephus Jacobus (1876-1936), was pastoor in Meerveldhoven ( daarvoor kapelaan op ’t Goirke te Tilburg), diens broer, Adrianus Alphonsus (1877-1949), was priester-professor op het seminarie in St. Michielsgestel en hun beider zus, Maria Anna (1874-1955), was non bij JMJ. We kunnen gerust aannemen dat heel het aanzienlijke vermogen van het echtpaar Koolen-Koolen is terecht gekomen bij de kerken waarbij ze betrokken waren in Oisterwijk, Ommel en Meerveldhoven, bij het seminarie in St. Michielsgestel en bij de JMJ-zusters. Zo kwam het dat de Stokhasseltse boerenfamilie Kolen uiteindelijk sponsor werd van het Rijke Roomsche Leven elders in Brabant.